Ik zal de HEERE loven met heel mijn hart, ik zal al Uw wonderen vertellen.
Duizendmaal dank
Ann Voskamp
Meer informatieDat schreef Guido de Bres (1522-1567) vanuit de gevangenis aan zijn vrouw. Hij was opgepakt omdat hij geloofde in de Heere Jezus als enige Zaligmaker. Daar zat hij, in een vieze, donkere gevangenis, met zware ijzers aan zijn handen en voeten. Nog even en hij zou worden opgehangen aan de galg. En toch: zijn hart stroomde over van blijdschap en dankbaarheid.
Hoe is dat mogelijk, dankbaar zijn in zo’n donker stinkhol, terwijl je weet dat je bijna gaat sterven? Dat kwam zo: met zijn lichaam zat Guido de Bres gevangen, maar in zijn hart was hij helemaal vrij. Hij wist namelijk dat de Heere Jezus hem had vrijgekocht van de zonde en de duivel. Hij wist dat de Heilige Geest in hem woonde en dat de dood niet het einde was. Daarom kon hij blij en dankbaar zijn, zelfs in dat donkere stinkhol.
Ook Paulus en Silas werden in de gevangenis gegooid en vastgebonden. Daar zongen ze lofliederen voor de Heere God (Handelingen 16:25). Als je weet dat de Heere Jezus je heeft vrijgekocht met Zijn bloed, geeft dat een vrede en dankbaarheid die met je verstand niet te begrijpen is.
Ik zal de HEERE loven met heel mijn hart, ik zal al Uw wonderen vertellen.
Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.
En alles wat u doet met woorden of met daden, doe dat alles in de Naam van de Heere Jezus, terwijl u God en de Vader dankt door Hem.
En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.
Bij Zondag 32 van de Heidelberger Catechismus gaat het over dankbaarheid. Daar wordt de vraag gesteld: Als wij alleen uit genade en door Christus bevrijd worden, waarom moeten we dan nog goede werken doen? Het antwoord is: uit dankbaarheid voor de goede daden van de Heere God: de Heere Jezus heeft de gelovigen vrijgekocht met Zijn bloed en de Heilige Geest zorgt ervoor dat zij gaan lijken op Hem.
Als je zonder God en in ondankbaarheid blijft doorleven, hoor je echter niet bij het Koninkrijk van God (vraag en antwoord 87).
In hoofdstuk 3/4 artikel 14 en 15 van de Dordtse Leerregels gaat het ook over dankbaarheid. Er wordt benadrukt dat het geloof een gave (geschenk) is van de Heere God. Geloof is niet iets dat God wel moet geven omdat wij er recht op hebben. Als zondaren hebben wij niets verdiend. Geloof is altijd een vrije gave van de Heere God. Als je deze genade ontvangt, maakt dat je hart vol van dankbaarheid.
1 Halleluja!
Loof, dienaren van de HEERE,
loof de Naam van de HEERE.
2 De Naam van de HEERE zij geloofd,
van nu aan tot in eeuwigheid.
3 Vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat,
zij de Naam van de HEERE geprezen.
4 De HEERE is verheven boven alle heidenvolken,
boven de hemel is Zijn heerlijkheid.
5 Wie is als de HEERE, onze God?
Die zeer hoog woont,
6 Die zeer laag ziet,
in de hemel en op de aarde;
7 Die de geringe opricht uit het stof,
de arme verheft uit het vuil,
8 om hem te doen zitten bij edelen,
bij de edelen van Zijn volk;
9 Die de onvruchtbare doet wonen in haar gezin:
een blijde moeder van kinderen.
Halleluja!
Waar en wanneer moet God worden gedankt of geloofd?
1 Verder zonderde David met de legerbevelhebbers mensen af voor het dienstwerk uit de nakomelingen van Asaf, Heman en Jeduthun. Zij profeteerden onder het spel van harpen, luiten en cimbalen. Dit is hun aantal, van de mannen werkzaam voor hun dienstwerk.
2 Wat betreft de zonen van Asaf: Zakkur, Jozef, Nethanja en Asarela, zonen van Asaf; onder leiding van Asaf, die profeteerde onder leiding van de koning.
3 Wat betreft Jeduthun: de zonen van Jeduthun waren Gedalja, Zeri, Jesaja, Hasabja en Mattithja, zes. Zij stonden onder leiding van hun vader Jeduthun die bij het spel van de harp profeteerde onder het loven en prijzen van de HEERE.
4 Wat betreft Heman: de zonen van Heman waren Bukkia, Mattanja, Uzziël, Sebuel, Jerimoth, Hananja, Hanani, Eliatha, Giddalti, Romamti-Ezer, Josbekasa, Mallothi, Hothir en Mahazioth.
5 Deze allen waren zonen van Heman, de ziener van de koning, met woorden van God om de hoorn op te heffen. God had Heman veertien zonen gegeven en drie dochters.
6 Deze allen stonden onder leiding van hun vader opgesteld voor het lied in het huis van de HEERE met cimbalen, luiten, en harpen, voor de dienst in het huis van God, onder leiding van de koning – Asaf, Jeduthun en Heman.
10 Toen loofde David de HEERE voor de ogen van heel de gemeente. David zei: Geloofd zij U, HEERE, God van onze vader Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid!
11 Van U, HEERE, is de grootheid, de macht, de luister, de kracht en de majesteit. Want alles wat in de hemel en op de aarde is, is van U. Van U, HEERE, is het Koninkrijk, en U hebt Zich verheven tot een Hoofd boven alles.
12 Rijkdom en eer komen van voor Uw aangezicht, en U heerst over alles. In Uw hand is kracht en macht, in Uw hand is het om ieder groot te maken en sterk te maken.
13 Nu dan, o onze God, wij loven U en prijzen Uw luisterrijke Naam.
14 Want wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij de kracht zouden hebben om vrijwillig te geven zoals dit? Want van U is alles, en uit Uw hand hebben wij het U gegeven.
15 Want wij zijn vreemdelingen voor Uw aangezicht en bijwoners, zoals al onze vaderen. Als een schaduw zijn onze dagen op de aarde, en er is geen hoop.
16 HEERE, onze God, heel deze overvloed die wij gereedgemaakt hebben om voor U een huis te bouwen, voor Uw heilige Naam, dat is van Uw hand; het is alles van U.
17 En ik weet, mijn God, dat U het hart beproeft, en dat U behagen schept in wat billijk is. Ik heb met een oprecht hart al deze dingen vrijwillig gegeven, en ik heb nu met vreugde gezien dat Uw volk dat hier gevonden wordt, het U vrijwillig gegeven heeft.
18 HEERE, God van onze vaderen Abraham, Izak en Israël, bewaar voor eeuwig deze gezindheid in het hart van Uw volk en richt hun hart tot U.
19 En geef mijn zoon Salomo een volkomen hart om Uw geboden, Uw getuigenissen en Uw verordeningen in acht te nemen, om alles te doen en dit bouwwerk, waarvoor ik een voorraad gereedgemaakt heb, te bouwen.
11 En het gebeurde, toen Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij dwars door Samaria en Galilea heen trok.
12 En toen Hij een zeker dorp wilde binnengaan, kwamen tien melaatse mannen naar Hem toe, die op een afstand bleven staan.
13 En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, ontferm U over ons.
14 En toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen: Ga heen en toon uzelf aan de priesters. En het gebeurde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.
15 En toen één van hen zag dat hij genezen was, keerde hij terug, terwijl hij met luide stem God verheerlijkte.
16 En hij wierp zich met het gezicht ter aarde voor Zijn voeten en dankte Hem. En dit was een Samaritaan.
17 Toen antwoordde Jezus en zei: Zijn niet de tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen?
18 Zijn er dan geen anderen gevonden die terugkeren om God de eer te geven dan deze vreemdeling?
19 En Hij zei tegen hem: Sta op en ga heen. Uw geloof heeft u behouden.
Hoe vanzelfsprekend is het om te danken voor genezing? Wat is daarvoor nodig (vers 19)?
12 En er gebeurden door de handen van de apostelen veel tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eensgezind bijeen in de zuilengang van Salomo.
13 En van de anderen durfde niemand zich daar bij hen aan te sluiten, maar het volk had grote achting voor hen.
14 En er werden er steeds meer toegevoegd die in de Heere geloofden, menigten van zowel mannen als vrouwen,
15 zodat zij de zieken naar buiten droegen op de straten en hen op bedden en ligmatten legden, opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou kunnen vallen.
16 En ook de menigte uit de steden in de omgeving kwam gezamenlijk naar Jeruzalem. Men bracht zieken en hen die door onreine geesten gekweld werden, en zij werden allen genezen.
17 Maar de hogepriester stond op, en allen die bij hem waren (dit was de sekte van de Sadduceeën) en zij werden vervuld met afgunst.
18 En zij sloegen hun handen aan de apostelen en zetten hen vast in de openbare gevangenis.
41 Zij dan gingen weg uit de tegenwoordigheid van de Raad en waren verblijd dat zij waardig geacht waren, omwille van Zijn Naam schandelijk behandeld te worden.
42 En zij hielden niet op iedere dag in de tempel en bij de huizen onderwijs te geven en Jezus Christus te verkondigen.
67 En Zacharias, zijn vader, werd vervuld met de Heilige Geest en profeteerde:
68 Geprezen zij de Heere, de God van Israël, want Hij heeft naar Zijn volk omgezien en er verlossing voor tot stand gebracht.
69 En Hij heeft een hoorn van zaligheid voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht,
70 zoals Hij gesproken had bij monde van Zijn heilige profeten, die er door de eeuwen heen geweest zijn,
71 namelijk verlossing van onze vijanden en bevrijding uit de hand van allen die ons haten,
72 om barmhartigheid te bewijzen aan onze vaderen en te denken aan Zijn heilig verbond,
73 de eed die Hij aan Abraham, onze vader, gezworen heeft om ons te geven,
74 dat wij, verlost uit de hand van onze vijanden, Hem zouden dienen zonder vrees,
75 in heiligheid en gerechtigheid voor Hem alle dagen van ons leven.
1 Paulus, Silvanus en Timotheüs aan de gemeente van de Thessalonicenzen, die in God de Vader en de Heere Jezus Christus is: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus.
2 Wij danken God altijd voor u allen, wanneer wij aan u denken in onze gebeden,
3 en zonder ophouden denken aan het werk van uw geloof, de inspanning van uw liefde en de volharding van uw hoop op onze Heere Jezus Christus, voor het aangezicht van onze God en Vader.
8 Wij waren zo vol verlangen naar u dat wij graag met u niet alleen het Evangelie van God wilden delen, maar ook onszelf, omdat u ons lief geworden was.
9 U herinnert zich immers onze inspanning en moeite, broeders. Want terwijl wij nacht en dag werkten om niemand van u tot last te zijn, hebben wij u het Evangelie van God gepredikt.
10 U bent getuige, en God, hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk wij geweest zijn bij u die gelooft.
11 Zo weet u hoe wij elk van u afzonderlijk opwekten en aanmoedigden, net als een vader zijn kinderen.
12 Wij riepen u ertoe op waardig te wandelen voor God, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid.
13 Daarom danken ook wij God zonder ophouden dat u, toen u van ons het gepredikte Woord van God hebt ontvangen, het ook aangenomen hebt, niet als een mensenwoord, maar (zoals het werkelijk is) als Gods Woord, dat ook werkzaam is in u die gelooft.
Ds. A.A. Egas
Prof. dr. A. Baars
Ds. M. van Kooten
Prof. dr. A. Baars
Prof. dr. A. Baars
Ds. M.M. van Campen
Ds. J. Joppe
Ds. J. Kot
Antony Simon
Open Doors
De Canadese schrijfster Ann Voskamp verlangde naar een vreugdevol leven. Maar de zorgen van het leven van alledag – drukte, stress, tegenslagen – stonden dat voor haar in de weg. Ze besloot om dagelijks haar dankpunten op te schrijven, één voor één tot ze er duizend had. Zomaar wat voorbeelden uit de vele dingen die ze opschreef: versgeraapte eieren wassen, geknetter in de open haard, nog warme koekjes.
Heb jij een vraag bij dit onderwerp? Zijn er dingen onduidelijk? Schroom niet, maar maak gebruik van de mogelijkheid.