Het is er al, maar nog niet volkomen…
Er was eens een boer die met zijn knecht over zijn landerijen wandelde. "Kijk", zei de man tegen zijn knecht, “zover als je kijken kunt - al dat land – het is allemaal van mij.”
“Maar wilt u nu eens omhoog kijken, baas”, reageerde de man die nog geen vierkante meter grond bezat. “Zover u kijken kunt: allemaal van mij; want door het geloof in de Heere Jezus mag ik de koning te rijk zijn. En weet u, straks zal ook dat bezit van u niet maar van u alleen zijn. Want de Heere heeft beloofd dat de zachtmoedigen de aarde zullen beërven.”
Een koninkrijk is een gebied, een rijk, waar een koning(in) de macht heeft. Die betekenis zit al in het woord zelf: koning-rijk. Het Koninkrijk van God is geen letterlijk gebied, maar het is een geestelijk Koninkrijk. De Koning van dat Koninkrijk is de Heere Jezus, aangesteld door God de Vader. Hij regeert door Zijn Woord en door Zijn Geest. De mensen die door het geloof de Heere Jezus hebben aangenomen als hun Koning, horen bij dat Koninkrijk. Ze zijn onderdaan van Christus, maar tegelijkertijd vrij in Christus. Het Koninkrijk van God is daar, waar Hij regeert door Zijn Woord en Geest. Het is er dus al. Tegelijkertijd bidden we in het Onze Vader om de kómst van het Koninkrijk van God. Hoe zijn die twee samen te krijgen?
In het Oude Testament heeft God aan de gezalfde koning David beloofd dat Zijn Koninkrijk tot in eeuwigheid zou bestaan. Het volk Israël keek dan ook verlangend uit naar de koning die hen zou verlossen (van de Romeinen). Israël zou weer een koninkrijk worden zoals in de tijd van David. Ze keken uit naar die beloofde Zoon van David, de Messias (Gezalfde). Maar het ging heel anders dan ze ooit hadden kunnen denken. De Koning werd geboren, maar heel onopvallend. In een stal. Toen Hij begon te preken, was Zijn boodschap dat de mensen het Koninkrijk van God in de weg van bekering binnen moesten gaan, want het was dichtbij gekomen (Mattheüs 4:17). De Koning van het Koninkrijk stond voor hen. Maar wat was dat voor een Koning?
De Heere Jezus heeft in Zijn prediking, onderstreept door Zijn tekenen, laten zien wat het Koninkrijk inhoudt: blinden worden ziende, kreupelen wandelen, melaatsen worden gereinigd, doven horen, de doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkondigd (Mattheüs 11:5). Waar Hij komt, volgt genezing, redding en vrede. Tegelijk maakt de Bijbel ons duidelijk dat er machten van een ander koninkrijk de verbreiding van het Koninkrijk van God tegenwerken. De zonde in ons hart, de wereld en de duivel doen er alles aan om te voorkomen dat we door het geloof ook dat Koninkrijk binnengaan. Het stuit op weerstand. Maar toch zien we dat het Koninkrijk zich uitbreidt. Aan de rechterhand van God verzamelt de Heere Jezus Zijn onderdanen door Zijn Woord en Geest. Hij roept hen bij elkaar, Hij brengt hen binnen, Hij beschermt hen en zorgt ervoor dat ze in dat Koninkrijk blijven.
Zijn onderdanen laten hier op aarde al iets zien van wat het is om als onderdaan in dat Koninkrijk te leven. Maar ze worden ook geconfronteerd met hun onvolmaaktheid. Ze leven in Gods Koninkrijk, maar tegelijkertijd ook nog in bezet gebied. De duivel gaat rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij kan verslinden... Daarom heeft de Heere Jezus ons leren bidden: ‘Uw Koninkrijk kome’. Daarmee zet de Heere Jezus alles in een ander perspectief. Christenen zijn niet van deze wereld. Ze zijn pelgrims. Op weg naar het hemelse Koninkrijk. Elke christen mag daarom uitkijken naar het moment dat God definitief al het kwaad van deze aarde zal uitbannen en Hij een nieuwe hemel en nieuwe aarde schept. Dan zal het Koninkrijk van God volmaakt zijn. Nu nog verborgen, in de schaduw. Maar straks openbaar, in het volle licht. Als het zover is – en dat moment zal onverwachts snel komen als een dief in de nacht! – zal de Heere Jezus de macht teruggeven aan de Vader, Die het aan Hem gegeven had. Dan zal God alles zijn in allen. God zal dan tussen de geredde zondaren leven als Koning tot in eeuwigheid in alle heerlijkheid.