De oude en nieuwe Augustinus
Kerkvader Augustinus had voor zijn bekering een wild en losbandig leven. Het verhaal gaat dat hij na zijn bekering eens een 'oude vlam' tegenkwam. "Augustinus!" riep deze vrouw. Toen Augustinus haar herkende, begon de bisschop hard weg te lopen. "Ik ben het!" riep de vrouw hem na. Augustinus keerde zich om en zei: "Maar ik ben het niet; de oude Augustinus is dood en ik ben een nieuw schepsel in Christus Jezus."
Augustinus heeft het hier over zijn ‘oude mens’ die met Christus gestorven is. Hij is met Christus opgestaan en is nu een ‘nieuw mens’. De oude mens heeft veel met het woord ‘vlees’ te maken. Op het eerste gezicht klinkt dat misschien vreemd, want bij vlees denk je allereerst aan eten: een lekker stukje vlees. Maar als je even wat verder denkt, dan betekent vlees bij ons wel meer dan alleen eten. Denk maar aan de uitdrukking ‘hij heeft genoeg vlees op de botten’, of de wat ouderwetse uitdrukking ‘vleselijke lusten’ en ‘hij is een mens van vlees en bloed’. In elke uitspraak betekent vlees net wat anders. Precies hetzelfde zien we in de Bijbel terug. Het woord ‘vlees’ komt in de Bijbel in vijf betekenissen voor:
- De eerste betekenis is een heel bekende: vlees als eten. Denk maar aan de droom van de Farao: de zeven magere koeien aten de koeien die vet van vlees waren op (Genesis 41:1-4). Of het vlees dat door de raven bij Elia aan de beek Krith wordt gebracht (1 Koningen 17:5).
- Een tweede betekenis is vlees als aanduiding van het menselijk lichaam. Toen Elisa de zoon van de Sunamitische vrouw tot leven bracht, staat er dat het ‘vlees van het kind’ weer warm werd (2 Koningen 4:34). En in de wet voor de reiniging van een melaatse staat dat als hij rein is, zijn vlees met water moet wassen (Leviticus 14:9).
- Een derde betekenis van vlees is vlees als aanduiding voor het lichamelijke bestaan van de mens en soms ook het dier. In het begin van de Bijbel komen we dit al tegen. Als de HEERE ziet dat de mensen in de tijd van Noach in zonde leven, staat er dat ‘alle vlees een verdorven levenswandel op aarde had’ (Genesis 6:12). En als Noach dan de opdracht krijgt om de ark te bouwen staat er dat er ‘van alle vlees waar een levensgeest in was, twee aan twee naar Noach in de ark komen’ (Genesis 7:15). Of denk aan de bekende pinkstertekst in Joël 2:28: ‘Ik zal Mijn Geest uitstorten op alle vlees’. Nog bekender is het openingswoord van Johannes, waar staat dat het Woord, de Heere Jezus, ‘vlees’ is geworden (Johannes 1:14).
- Een vierde betekenis is vlees als aanduiding van de tijdelijkheid en kwetsbaarheid van de mens – en tegelijkertijd dus ook zijn afhankelijkheid van God. Denk maar aan de uitdrukking ‘hij is een mens van vlees en bloed’. In Jesaja 40:6 staat dat ‘alle vlees gras’ is. Zo kwetsbaar is de mens dat ze daarmee wordt vergeleken. Daarom wordt er in de Bijbel ook opgeroepen om niet op ‘vlees’ te vertrouwen (Jeremia 17:5), maar ook dat je niet bang hoeft te zijn voor andere mensen die zich vijandig tegen je gedragen: ze zijn toch maar vlees (2 Kronieken 32:8). In de Bijbel zien we dat onze tijdelijkheid ook reden is voor Gods barmhartigheid: omdat de mens zo broos is, houdt God vaak Zijn toorn in en is Hij genadig.
- De vijfde betekenis is de diepste: vlees ‘als een omschrijving voor het slechte in de mens’. Dit staat tegenover ‘dat wat door Gods Geest gewerkt wordt’. Denk maar aan Paulus die zegt dat hij het goede dat hij wil doen, niet doet, maar juist het kwade, dat hij niet wil doen, dat doet hij (Romeinen 7:19). Hier verwijst de uitdrukking ‘vleselijke lusten’ ook naar: al onze begeerten die tegen Gods wet ingaan. Het is heel belangrijk om dit slechte los te zien van ‘vlees op je botten’. Het slechte van de mens zit niet in zijn lichaam of in een bepaald deel van zijn lichaam. Als de Bijbel het heeft over het vlees, dan duidt dat op de mens in zijn totaliteit: de mens is niet een beetje zondig, maar hij is in zijn geheel verdorven. Daar wordt mee bedoeld dat de mens, zoals hij in zichzelf is: hij haat God en zijn naaste. Dat is die oude mens.
Het is nodig dat de oude mens sterft met Christus, want wie door het vlees leeft, zal sterven. Maar wie door de Geest leeft, zal leven. Het vlees is namelijk vijandschap tegen God en het vlees kan God niet behagen (Romeinen 8:7-8). Dat betekent dat het vlees niet aangenaam kan zijn voor God. De Geest van God moet in ons komen wonen, dan zijn we niet meer ‘in het vlees’, maar ‘in de Geest’. Als de Geest van Christus door het geloof in je woont is je oude mens met Hem gestorven en ben je als nieuw schepsel met Christus opgestaan – net zoals Augustinus daarover schrijft. Je wil dan ook niet meer naar het vlees leven. Daar zit wel een zekere spanning in: wie in Christus gelooft is een nieuw schepsel, maar die oude mens zal wel weer telkens de kop opsteken. Dit is een ontstellende realiteit: aan de ene kant roept Paulus het uit ‘ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood’ (Romeinen 7:24), en aan de andere kant kan Paulus ook uitroepen: en ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mij (Galaten 2:20). Deze inwendige strijd duurt voor een christen tot op het moment dat hij sterft. Dan sterft ook zijn oude mens en zal hij voor altijd nieuwe mens zijn.