Hij beurde mij op uit een kuil vol kolkend water, uit modderig slijk; Hij zette mijn voeten op een rots en maakte mijn schreden vast.
Op de weg van het heil
Ds. J. van Amstel
Meer informatieDat schreef Anne Frank op 6 juni 1944 in haar dagboek. Je proeft de verwachting in haar woorden: de bevrijder komt, straks is die ellendige bezetting eindelijk voorbij…
Op de dag dat de geallieerden voet aan land zette in Normandië, ook wel D-day genoemd, op die dag kwam de verlossing. Toch duurde het nog een jaar voordat deze verlossing heel Europa had bereikt.
Op een bepaalde manier is dat in de Bijbel ook zo terug te vinden. De Heere Jezus is de Verlosser en Hij heeft de overwinning behaald. Toch zie je nog veel mensen onder de macht van Satan leven. En zij die verlost zijn, ervaren nog steeds de invloed van de zonde en Satans macht.
Satan weet dat hij verloren heeft en probeert in zijn val zoveel mogelijk mensen mee te sleuren. Hij gaat rond als een brullende leeuw (1 Petrus 5:8). Nog steeds hebben gelovigen te strijden tegen de zonde en de verleidingen van de wereld. De Bijbel roept ons op om te volharden en steeds weer te kijken naar Jezus Christus, ‘de Leidsman en Voleinder van het geloof’ (Hebreeën 12:2).
Hij beurde mij op uit een kuil vol kolkend water, uit modderig slijk; Hij zette mijn voeten op een rots en maakte mijn schreden vast.
De Geest van de Heere HEERE is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft om een blijde boodschap te brengen aan de zachtmoedigen. Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om voor de gevangenen vrijlating uit te roepen en voor wie gebonden zaten, opening van de gevangenis.
Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere.
Sta dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft, en laat u niet weer met een juk van slavernij belasten.
De Heidelberger Catechismus gaat heel uitgebreid in op het thema verlossing. Al bij de eerste vraag komt het ter sprake: ‘Wat is uw enige troost, zowel in leven als in sterven?’ Het antwoord van de gelovige is: ‘Dat ik met lichaam en ziel, zowel in leven als in sterven, niet mijzelf toebehoor, maar mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus. Met zijn kostbaar bloed heeft Hij voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle heerschappij van de duivel verlost…’ Die verlossing wordt verder uitgewerkt in Zondag 5 en 6, waar staat dat Jezus Christus volkomen verlossing geeft.
In zondag 34 staat dat de Heere Jezus Zijn kinderen met lichaam en ziel van al hun zonden heeft vrijgekocht. Dat deed hij niet met goud of zilver, maar met Zijn kostbaar bloed. Zo heeft hij hen van alle heerschappij van de duivel verlost en tot Zijn eigendom gemaakt.
De Nederlands Geloofsbelijdenis maakt duidelijk dat de Heere God al heel vroeg in de Bijbel belooft dat Hij zal voorzien in een Verlosser. Iemand die ons verlost van dood, zonde en de heerschappij van Satan. Na de zondeval zocht Hij de mens Zelf op. God troostte hem met de belofte dat Hij Zijn Zoon zal geven, die geboren zou worden uit een vrouw (Galaten 4:4), om de kop van de slang te vermorzelen (Genesis 3:15) en de mens voor eeuwig gelukkig te maken.
14 Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde.
15 Wat ik namelijk teweegbreng, doorzie ik niet, want niet wat ik wil, dat doe ik, maar wat ik haat, dat doe ik.
16 En als ik dat doe wat ik niet wil, val ik de wet bij dat zij goed is.
17 Nu ben ik het echter niet meer die dit teweegbrengt, maar de zonde die in mij woont.
18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, niets goeds woont. Immers, het willen is er bij mij wel, maar het goede teweegbrengen, dat vind ik niet.
19 Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.
20 Als ik nu dat doe wat ik niet wil, breng ík dat niet meer teweeg, maar de zonde die in mij woont.
21 Ik ontdek dus deze wet in mij: als ik het goede wil doen, is het kwade dicht bij mij.
22 Want naar de innerlijke mens verheug ik mij in de wet van God.
23 Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die tegen de wet van mijn verstand strijd voert en mij tot gevangene maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is.
24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?
25 Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere.
Herken jij Paulus’ ervaring van onvermogen om jezelf te verlossen? Hoe?
1 Een psalm van David, voor de koorleider.
2 Lang heb ik de HEERE verwacht,
en Hij boog Zich naar mij toe en hoorde mijn hulpgeroep.
3 Hij beurde mij op uit een kuil vol kolkend water,
uit modderig slijk;
Hij zette mijn voeten op een rots
en maakte mijn schreden vast.
4 Hij legde mij een nieuw lied in de mond,
een lofzang voor onze God.
Velen zullen het zien en vrezen,
en op de HEERE vertrouwen.
Deze psalmdichter heeft in zijn leven ervaren hoe God hem verloste. Hoe is dat in je eigen leven?
1 In de derde maand, op dezelfde dag dat de Israëlieten uit het land Egypte waren vertrokken, kwamen zij in de woestijn Sinaï.
2 Zij braken op vanuit Rafidim, kwamen in de woestijn Sinaï en sloegen hun kamp op in de woestijn. Israël sloeg daar zijn kamp op tegenover de berg.
3 Toen klom Mozes omhoog, naar God. De HEERE riep tot hem vanaf de berg: Zo moet u tegen het huis van Jakob zeggen en de Israëlieten verkondigen:
4 U hebt zelf gezien wat Ik met de Egyptenaren gedaan heb en hoe Ik u op arendsvleugels gedragen en u bij Mij gebracht heb.
5 Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij.
6 U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken.
1 Toen sprak God al deze woorden:
2 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft.
Op welke manier heeft God het volk Israël bevrijd uit Egypte? Wat vraagt de Heere van Zijn volk naar aanleiding van die verlossing?
22 Toen werd er iemand bij Hem gebracht die door een demon bezeten was en die blind was en niet kon spreken; en Hij genas hem, zodat hij die blind was en niet had kunnen spreken zowel kon spreken als zien.
23 En heel de menigte was buiten zichzelf en zei: Is dit niet de Zoon van David?
24 Maar de Farizeeën hoorden dit en zeiden: Deze drijft de demonen alleen maar uit door Beëlzebul, de aanvoerder van de demonen.
25 Jezus echter kende hun gedachten en zei tegen hen: Ieder koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en geen enkele stad of geen enkel huis dat tegen zichzelf verdeeld is, zal standhouden.
26 En als de satan de satan uitdrijft, dan is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe kan zijn rijk dan standhouden?
27 En als Ik door Beëlzebul de demonen uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit? Daarom zullen die uw rechters zijn.
28 Maar als Ik door de Geest van God de demonen uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God bij u gekomen.
13 En Hij heeft u, toen u dood was in de overtredingen en het onbesneden zijn van uw vlees, samen met Hem levend gemaakt door u al uw overtredingen te vergeven,
14 en het handschrift dat tegen ons getuigde, uit te wissen. Dit handschrift was met zijn bepalingen tegen ons gericht, en Hij heeft dat uit het midden weggenomen door het aan het kruis te nagelen.
15 Hij heeft de overheden en de machten ontwapend, die openlijk te schande gemaakt en daardoor over hen getriomfeerd.
In dit gedeelte gaat het over de macht van satan. Ervaar je zelf de macht van satan in jouw leven? Hoe? Vraag de Heere Jezus jou te verlossen uit satans macht.
1 Ik zeg echter: Zolang de erfgenaam een onmondig kind is, verschilt hij in niets van een slaaf, hoewel hij heer is van alles;
2 maar hij staat onder voogden en beheerders, tot het tijdstip dat de vader van tevoren heeft bepaald.
3 Zo waren ook wij, toen wij nog onmondige kinderen waren, als slaven onderworpen aan de grondbeginselen van de wereld.
4 Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet,
5 om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen.
6 Nu, omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader!
7 Dus nu bent u geen slaaf meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door Christus.
Zolang je God niet kent, ben je een slaaf. Ben jij een slaaf onder de zonde en de wet of ben jij vrijgekocht door de Heere Jezus?
20 Toen kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs met haar zonen naar Hem toe. Zij knielde voor Hem neer om Hem iets te vragen.
21 Hij zei tegen haar: Wat wilt u? Zij zei tegen Hem: Zeg dat deze twee zonen van mij mogen zitten, de één aan Uw rechter- en de ander aan Uw linkerhand in Uw Koninkrijk.
22 Maar Jezus antwoordde en zei: U weet niet wat u vraagt; kunt u de drinkbeker drinken die Ik drinken zal, en met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt word? Zij zeiden tegen Hem: Dat kunnen wij.
23 En Hij zei tegen hen: Mijn drinkbeker zult u wel drinken, en met de doop waarmee Ik gedoopt word, zult u gedoopt worden; maar het zitten aan Mijn rechter- en aan Mijn linkerhand is niet aan Mij om te geven, maar het zal gegeven worden aan hen voor wie het bestemd is door Mijn Vader.
24 En toen de andere tien dit hoorden, namen zij het de twee broers zeer kwalijk.
25 En toen Jezus hen bij Zich geroepen had, zei Hij: U weet dat de leiders van de volken heerschappij over hen voeren, en de groten gezag over hen uitoefenen.
26 Maar zo zal het onder u niet zijn; maar wie onder u groot wil worden, die moet uw dienaar zijn;
27 en wie onder u de eerste wil zijn, die moet uw slaaf zijn,
28 zoals ook de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven tot een losprijs voor velen.
14 In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de zonden.
Hoe heeft Jezus de verlossing van zondaren tot stand gebracht?
1 Paulus, Silvanus en Timotheüs aan de gemeente van de Thessalonicenzen, die in God de Vader en de Heere Jezus Christus is: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus.
2 Wij danken God altijd voor u allen, wanneer wij aan u denken in onze gebeden,
3 en zonder ophouden denken aan het werk van uw geloof, de inspanning van uw liefde en de volharding van uw hoop op onze Heere Jezus Christus, voor het aangezicht van onze God en Vader.
4 Wij weten immers, geliefde broeders, van uw verkiezing door God.
5 Want ons Evangelie is niet alleen met woorden tot u gekomen, maar ook met kracht en met de Heilige Geest en met volle zekerheid. U weet immers hoe wij in uw midden geweest zijn ter wille van u.
6 Ook bent u navolgers geworden van ons en van de Heere, toen u het Woord aannam temidden van veel verdrukking, met blijdschap van de Heilige Geest,
7 zodat u voorbeelden geworden bent voor alle gelovigen in Macedonië en in Achaje.
8 Want van u uit heeft het Woord van de Heere luid geklonken; niet alleen in Macedonië en Achaje, maar ook in alle plaatsen heeft uw geloof in God zich verspreid, zodat het niet nodig is dat wij iets daarvan zeggen.
9 Want zij vermelden zelf over ons hoezeer wij ingang bij u gekregen hebben en hoe u zich van de afgoden tot God bekeerd hebt om de levende en waarachtige God te dienen,
10 en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, Die ons verlost van de komende toorn.
Laat vers 10 op je inwerken. Waarvoor wil je God danken? Wat wil je Hem vragen?
Prof. dr. A. Baars
Ds. J.C. de Groot
Dr. M.J. Kater
Verlossing door Jezus Christus
In vraag en antwoord 34 van de Heidelberger Catechismus staat:
Waarom noemt gij Hem (Jezus) ‘onze Heere’?
'Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zonden, niet met goud of met zilver, maar met Zijn dierbaar bloed gekocht, en van alle heerschappij des duivels verlost heeft, en ons alzo Zich tot een eigendom gemaakt.'
God koopt Zijn eigendom terug
Stel je het volgende eens voor: iemand maakt een schitterende boot. Maar wat gebeurt er? Hij raakt het kwijt! Op een bepaald moment ziet hij de boot terug in een etalage van een winkel. Het is zijn boot, en toch moet deze persoon, om rechtmatig eigenaar te zijn van deze boot, de boot terugkopen. Hij gaat de winkel in, koopt de boot en zegt dan: 'Nu ben je twee keer van mij. Ik heb je gemaakt én ik heb je gekocht!'
Welke overeenkomsten zie je tussen dit voorbeeld en de manier waarop God zondaren verlost?
Verlossing komt van de Andere kant
Lees Handelingen 12:3-11.
Heb jij een vraag bij dit onderwerp? Zijn er dingen onduidelijk? Schroom niet, maar maak gebruik van de mogelijkheid.